Orthodox Klooster van de Geboorte van de Heilige Johannes de Voorloper

De zondagen van de Paastijd

De zondagen van de Paastijd bezitten een grote innerlijke samenhang doordat ze het sluitstuk vormen van het onderricht aan de nieuwgedoopten. Ze worden dan ook geteld in samenhang met Pasen, zodat Thomaszondag niet heet: ‘de eerste zondag na Pasen’, maar: ‘de tweede zondag van het Pascha’.

Deze zondag is nog geheel toegewijd aan het grote nieuws van de Opstanding, die op zulk een concrete manier tot werkelijkheid gemaakt wordt door het aanvankelijk zo hardnekkig ongeloof van Thomas. De zangen van deze dag komen daar telkens weer op terug om de realiteit van Christus’ opstanding zo sterk mogelijk tot ons te laten doordringen en zo te hulp te komen aan de halfslachtigheid van ons aarzelend geloof. Christus prijst ons wel zalig wanneer wij geloven zonder te zien, maar de Kerk kiest als het ware de zijde van onze zwakheid en zingt in de Vespers: ‘O zalig ongeloof van Thomas, dat aan de harten der gelovigen de ware kennis bracht...’

Daarnaast is er een biddende verwondering over het felle contrast tussen aardse en goddelijke werkelijkheid: hoe de ontembare energie van de Godheid toch niet vernietigend inwerkt op de zwakheid van onze lichamelijke stof, maar deze ontziet en er zichzelf aan ondergeschikt maakt, zoals alleen het werkelijk grote dat kan doen.

Zo wordt opnieuw ingescherpt dat Christus werkelijk God is door die overtuigende geloofsverklaring van Thomas: ‘Mijn Heer en mijn God!’

De volgende zondagen: Myrondraagsters, de Verlamde, Middenpinksteren, de Samaritaanse, de Blindgeborene, de Vaders van het Concilie van Nicea, samen met Pinksteren, vormen een opklimmende reeks.

Met de Myrondraagsters keren we nog eens terug naar het graf dat ledig blijkt te zijn. De onhoudbaarheid van de telkens weer terugkerende bewering dat de Leerlingen bedrog zouden hebben gepleegd, wordt duidelijk aangetoond. Wat zouden zij met het naakte lichaam hebben moeten beginnen en wat had het voor zin om de lijkwaden achter te laten in het graf? Wij zouden er nog aan kunnen toevoegen: Waarom zouden zulke volkomen verschillende karakters hun leven opgeofferd hebben terwille van een verzinsel dat hun alleen maar ellende en moeilijkheden bezorgde?

Deze zondag is wel genoemd naar de Vrouwen bij het graf, maar telkens worden ook Josef van Arimathea en Nikodemos de Raadsheer herdacht, die het zware werk hadden gedaan. Zij hadden Christus ontmoet en Hem liefgekregen, maar zij hadden zich steeds op de achtergrond gehouden vanwege hun maatschappelijke positie, want Hij was al snel uit de gemeenschap gestoten zodat je beter niets met Hem te maken kon hebben. Maar daarom is het des te merkwaardiger dat zij, juist nadat Christus’ levenswerk op zulk een faliekante mislukking was uitgelopen, zich er openlijk voor inzetten om Hem tenminste een eervolle begrafenis te bezorgen. Onder hun schuchter oppervlak moet een heel diepe liefde gehuisd hebben om zulk een optreden mogelijk te maken. In de Diensten van deze week wordt telkens weer het ontroerende troparion van de Rechtvaardige Josef gezongen uit de Grafleggingsdienst van Goede Vrijdag, om onze dankbaarheid te betuigen dat zij gedaan hebben wat wij zelf zo graag hadden willen doen.

Ook de Myrondraagsters worden telkens weer geëerd, niet slechts om de liefde waarmee zij het gestorven lichaam van hun Heer wilden verzorgen, maar als verkondigsters van de Opstanding, waardoor zij de Apostelen in beweging hebben gekregen. Zoals bijvoorbeeld. in de Donderdagvespers: ...Niet langer behoefden zij de Myron te dragen maar nu kregen zij het ambt van boodschapster om de Opstanding bekend te maken ... van Hem die om ons Zich gehuld had in het mensenkleed; en zij verkondigden dit aan Zijn Ingewijden.

De vierde week, van de Verlamde, brengt ons weer het besef bij van onze eigen Doop, want daarom heeft de evangelist ons deze gebeurtenis zo uitvoerig verhaald. De verlamde die daar oneindig lang ligt te wachten naast de vijver met de vijf zuilengangen bij de Schaapspoort. Toen de Heer hem vroeg of hij gezond wilde worden zei de verlamde: “Heer, ik heb geen mens die mij komt helpen...” Deze klacht wordt in de zangen opgenomen als de uiting van onze diepe eenzaamheid, omdat we, wanneer het op de eigenlijke dingen aankomt en we een beslissende keuze moeten maken, ons geheel alleen voelen staan omdat geen ander mens ons precies begrijpen kan; en eigenlijk wijzelf evenmin. Hoe prachtig verwoordt de litiezang Christus’ antwoord op deze klacht: ...Toen kreeg de Verlosser medelijden en sprak tot hem: ‘voor u ben Ik mens geworden, voor u heb Ik Mij met vlees bekleed; hoe kunt ge dan zeggen: ik heb geen mens? Neem uw bed op en loop’. Het is het oneindige medelijden van de God die Liefde is, Die onze Schepper is en Die de verantwoordelijkheid daarvan aanvaardt, boven alle menselijke verwachtingen uit.

Verder wordt de parallel uitgewerkt tussen de vijver die af en toe door een Engel in beweging werd gebracht en dan telkens één zieke genas, en het Doopbad waarin ontelbare scharen van gelovigen uit de verlamming van het heidendom zijn bevrijd. En we gedenken de heilige Engelen die een nieuwe taak hebben ontvangen voor de bescherming der mensen.

Het genezende water van de vijver brengt ons naar de dinsdagavond van Midden-Pinksteren, waar Christus zelf gevierd wordt als de bron van de levenschenkende wateren. Wie dorst heeft, kome tot Mij om te drinken het levende water, om geen dorst meer te hebben in eeuwigheid. Wie in Mijn goedheid gelooft, uit diens binnenste zullen stromen ontspringen van eeuwig Leven. Hier wordt de volle betekenis van onze Doop openbaar: het gaat niet alleen maar om de vrijmaking uit onze schuld, maar om de volledige vernieuwing van ons innerlijk wezen waardoor wij in staat gesteld worden als het ware een deel te worden van het oneindige goddelijke Leven dat ook in ons wil stromen en naar buiten uitbreken.

De ikoon van Midden-Pinksteren geeft daarvan een heel diepzinnig beeld. De Heer stond als Leraar in de Tempel toen Hij sprak over dit levende water, maar de ikoon leidt onze gedachten terug naar het ogenblik toen Hij voor het eerst in de tempel stond en Zijn wijsheid zichtbaar werd in de 12-jarige jongen die daar achtergebleven was tijdens Zijn eerste bezoek aan het nationale heiligdom. Zo wordt ons heel het lerende leven van Christus voor ogen gesteld en in een grootse eenheid samengevat, want de gezangen beginnen reeds te wijzen op de komende Hemelvaart en de overdonderende Gave van de Geest op het Pinksterfeest. De Wijsheid, de Kracht, de Ikoon van de Vader; het Woord, de Zoon van God, kwam in het vlees in de tempel en onderrichtte het volk ... (Lofps.)

De vijfde zondag, van de Samaritaanse bij de bron, is in een bepaald opzicht het verlengde van de zondag van de Myrondraagsters. Opnieuw gebruikt Christus, tegen alle verwachtingen in, een vrouw als verkondigster van Zijn boodschap. En deze keer niet een van die brave vrouwen die Hem volgden en voor Hem zorgden, maar een volkomen vreemde, die bovendien een heel wild leven had geleid. Christus spreekt met haar, vraagt haar een dienst, redeneert met haar, schudt haar wakker door in haar ziel te lezen. roept een innerlijke bezinning op die een beetje kijverig naar buiten komt, en weer is daar die belofte van het levende water dat uit ons binnenste stroomt, en dat zo rechtstreeks verbonden is met het water van het Doopbad. Prachtig wordt dit bezongen in het Dogmatikon van het feest: Aan de Jacobsbron vindt Jesus de Samaritaanse: Hij die de hemel met wolken bedekt vraagt water van haar te drinken. De Tronende op de Cherubim spreekt met de zondares. Om water vraagt Hij die de aarde heeft opgehangen boven de wateren. Water zoekt Hij die bronnen en zeeën van water uitgiet. Want Hij wil in waarheid tot Zich trekken haar die gejaagd werd door de vijand; Hij wil het water des Levens te drinken geven aan haar die van verterende hartstochten brandde, want Hij alleen is barmhartig en heeft de mensen lief.