Orthodox Klooster van de Heilige Johannes de Voorloper

De genezing van de Blindgeborene

De zesde zondag van het Pascha is verbonden met de genezing van de Blindgeborene. Ook hier weer zo heel sterk het sacramentele motief van het genezende water. Christus ontmoet de blinde die voor de Apostelen aanleiding wordt tot een discussie en zij vragen aan hun Meester waarom die mens zo geboren werd: door zonde van hemzelf of van zijn ouders. Christus schuift die schuldvraag geheel opzij maar beschouwt dat lot als de eigen roeping van die man, zijn levenstaak; en daarin is ook de genezing opgenomen. Zonder dat de blinde er verder om vraagt, bestrijkt Christus de mismaakte ogen met een beetje modder van Zijn speeksel, en geeft hem opdracht zich te gaan wassen in een bepaalde vijver. Hij doet het, en plotseling kon hij zien.

Vol enthousiasme keert hij naar zijn gewone plaats terug; eindelijk vinden we eens iemand die ten volle beseft wat de Heer voor hem gedaan heeft en daar ook de consequenties van neemt. Hij verdedigt Hem dan ook tegen de Fariseeën door dik en dun, zodat hij zelfs uit de joodse gemeenschap gebannen wordt. Welk een vreugde moet het voor hem geweest zijn dat Christus hem toen opzocht en tegenover hem verklaarde de Messias te zijn. Aan deze handeling van Christus, waarbij het speeksel uit Zijn mond rechtstreeks verwijst naar Zijn woord, is een prachtig woord van de heilige Augustinus verbonden: Het Woord voegt zich bij het element en maakt dit tot Sacrament.

De dag voor Hemelvaart vieren we nog eens de volledige paasdienst om afscheid te nemen van de zo vreugdevolle paastijd. Voor de laatste maal begroeten we elkander met de vreugderoep: Christus is opgestaan! Nog eenmaal staan alle deuren van de ikonostase wijd open: alsof ons nog een afscheidsblik in de hemel wordt gegund.

Want nu komen we aan de laatste dag van Christus’ zichtbare aanwezigheid op aarde: de dag van Zijn Hemelvaart. Die is voor de mensen van onze tijd een moeilijk te aanvaarden feit. Wij zijn volkomen losgeraakt van het idee dat de hemel een bepaalde plaats boven ons hoofd zou zijn: we hebben te zeer besef van een eindeloze, min of meer ledige ruimte, die geen onder of boven kent, en waarin de draaiende aarde zweeft. En we vragen ons af: waar ging Christus heen?

In dit opzicht is de Schrift heel duidelijk: er wordt geen luchtreis beschreven maar: terwijl Hij hen zegende met opgeheven handen, zagen zij Hem opgenomen van de aarde, en Hij werd aan het gezicht onttrokken door een wolk. In het Evangelie staat het nog eenvoudiger: Hij scheidde van hen terwijl Hij hen zegende. Bij de Leerlingen werd de droefheid van het afscheid volkomen overstraald door een geweldige innerlijke vreugde. Voor hen was die wolk die Hem wegnam het zichtbare teken van Gods aanwezigheid, zoals oudtijds gebeurd was bij de bevrijding van de Joden uit Egypte. Een ontzaglijke verwachting was in hen opgeroepen, de gehele groep bleef in de hun bekende bovenzaal in Jerusalem bijeen met die innerlijke spanning tot op de dag van het Pinksterfeest.

Deze groep bestond uit de elf Apostelen met Maria, de moeder van Jesus, Zijn andere familie, de vrouwen die geregeld met Hem opgetrokken waren, en nog een aantal belangstellenden: in het geheel ongeveer honderdtwintig mensen. Het moet dus een flinke ruimte geweest zijn. Verderop in de Handelingen der Apostelen staat dat zij geregeld bijeenkwamen in het huis van Maria, de moeder van Markos. Er is daar sprake van een dubbele poort en een binnenplaats.

Het ligt voor de hand dat zij samen de Heilige Schrift bestudeerd hebben om allerlei profetieën te vinden die op Christus betrekking hadden. Zo komt Petros ook aan de opdracht van Psalm 108 dat het ambt van Judas aan een ander moet overgedragen worden, en hij organiseert de keuze van Matthias als twaalfde Apostel. In het licht van de volgende gebeurtenissen was deze keuze wat voorbarig, want later kiest God rechtstreeks Zijn Apostel, de kerkvervolger Paulos, die de Apostel bij uitstek zal zijn.

Voor ons ligt de vreugde van de Hemelvaart in het feit dat in Jesus Christus onze menselijke natuur opgenomen is in het wezen van de Godheid, zoals het dogmatikon van de Vespers zingt. De mensheid die door Adams en eigen zonde zo ver van God was afgevallen, is nu niet slechts in de oude luister hersteld, maar Adams verlangen om als God te zijn, is op onvoorstelbare wijze in vervulling gegaan, omdat wij deelhebben aan de mens Jesus van Nazareth, Die tegelijk God zelf is.

Daarover gaat de volgende zondag van deze Vijftigdagentijd, gewijd aan de gedachtenis van de 318 Vaders van het eerste Eucumenische Concilie, dat in het jaar 325 gehouden is te Nicea. Het was nog niet zo heel lang geleden dat er een einde gekomen was aan de steeds fellere vervolging van de Christenen, door de overwinning van keizer Konstantijn, die de christenen goed gezind was en gruwde van de zinneloze slachtpartijen die sinds zo vele jaren onder voorbeeldig levende mensen waren aangericht. Maar nu er geen onderdrukking meer was, stak een nog veel groter gevaar op binnen de Kerk. Het geloof gaat over waarheden die te groot zijn voor het beperkte menselijk verstand, maar we hebben toch altijd weer de neiging om onze eigen redeneringen tot de eigenlijke maatstaf te maken, en alles te verwerpen wat daarmee niet in overeenstemming schijnt te zijn. Nu ging het om de grondwaarheid van het christendom: dat de mens Jesus niet alleen de Messias, de Christus is, maar de Zoon van God, dus werkelijk God. Ons hart wil dit wel aanvaarden, maar ons redeneervermogen komt er tegen in opstand. En terwijl er in de gewone stoffelijke wereld al zoveel tegenstrijdigheden zijn die volgens ons verstand elkander uitsluiten maar die klaarblijkelijk toch een eenheid vormen, worden we daardoor niet voorzichtiger en willen de geestelijke werkelijkheid toch aan ons begrip ervan ondergeschikt maken.

In die dagen was er de Egyptische priester Arios, die met grote welsprekendheid verkondigde dat Christus onmogelijk werkelijk God kon zijn, welk een verheven mens of ander schepsel Hij ook was. Voor allen die Christus liefhadden was dit het verschrikkelijkste dat over Hem gezegd kon worden. Het was een uitspraak die Zijn werk volkomen te niet deed, en er werd dus fel gereageerd. Maar het was een uitspraak die de wereldse mensen bijzonder bevredigde, en die bovendien de moeilijke eisen welke Christus stelde veel minder absoluut maakte omdat er geen goddelijk gezag meer achter stond.

Om een einde te maken aan de steeds heviger wordende twisten, die de gehele christenheid bezig waren te verscheuren, had de Spaanse bisschop Hosios, de raadsheer van de keizer, aanbevolen om een synode bijeen te roepen van alle bisschoppen, of hun vertegenwoordigers, uit het gehele romeinse rijk, om gezamenlijk te getuigen over de waarheid zoals die vanaf de Apostelen door de eeuwen heen was overgeleverd. Want daarin bestond immers de eigenlijke taak van het bisschopsambt.

Konstantijn bood aan alle bisschoppen reisgelegenheid met de rijkskoeriersdienst, en gastvrijheid in het keizerlijk paleis van Nicea. Hij was ook zelf bij de vergaderingen aanwezig omdat de zaak hem in hoge mate interesseerde, zowel in geestelijk opzicht als vanuit politiek standpunt om de eenheid te bewaren in het Rijk.

De uitspraak van dit Concilie was duidelijk: vrijwel eenstemmig verklaarden de bisschoppen dat vanaf de Apostelen het God-zijn van Christus als de centrale waarheid had gegolden van het christen geloof. Voor een deel was daarmede de vrede in de Kerk hersteld, maar de ariaanse dwaalleer bleef nog lang in stand, vooral door de begunstiging van een aantal ariaans gezinde keizers en het gewelddadig optreden dat daarmede vaak verbonden was. Ook zonder de officiële naam heeft deze rationalistische beschouwing altijd aanhangers gekend, en in onze tijd is die wederom zeer verbreid, juist onder zich modern noemende theologen. Daarom is deze herdenking bijzonder actueel.

Als denkend mens is het niet meer dan natuurlijk dat er twijfels in ons opkomen, en we behoeven die twijfels niet angstig te verstoppen in een uithoek van onze geest. We kunnen ze rustig onder ogen zien wanneer we ons bewust blijven van de beperktheid van ons intellect. En vertrouwen stellen in de stem van ons hart dat Christus’ volkomen unieke liefde en grootheid ziet. Want we ervaren in onszelf dat het hier om iets veel diepers gaat dan een wensdroom van onvolwassenen, dat we in Christus raken aan een werkelijkheid die een vastere basis biedt dan alles wat onze zintuigen bij eerste beschouwing opleveren.

De volgende zaterdag is er voor het eerst weer de gedachtenis van de overledenen, zoals in elk van de kerkelijke jaargetijden. We gedenken de grootheid van de mens en de diepte van zijn val; en de nog diepere liefde van Gods heilseconomie. In de Vespers zingen we: Mijn oorsprong is Uw scheppend bevel, en Gij hebt mij uit de onzichtbare en de zichtbare natuur tot één enkel levend wezen gemaakt. Want uit aarde hebt Gij mijn lichaam genomen maar mijn ziel ontstond door Uw goddelijke, levendmakende adem... Laten we dan nog eens bijzonder hen gedenken die in de laatste jaren van ons zijn weggenomen en die vaak een beslissende rol in ons leven hebben vervuld.