De blijde Paastijd, de zeven weken tussen de Opstanding en het Pinksterfeest, is in de eerste eeuwen van het christendom ontstaan vanuit de opleiding der nieuwe christenen. Het was toen nog niet zo vanzelfsprekend om als kind gedoopt te zijn. Het christen worden was een veel te serieuze aangelegenheid, waarvoor de beslissing met een volwassen verstand genomen moest worden, omdat men er zich van bewust was een geheel ander leven te moeten gaan leiden. Het gevolg was dat de Doop vaak werd uitgesteld tot er iets ernstigs of schrikaanjagends gebeurde, of zelfs wel tot men op sterven lag. Dat was natuurlijk geen ideale toestand, en zo is het in de Kerk langzamerhand gebruikelijk geworden om de kinderen kort na de geboorte te dopen en ze zo als christen op te voeden.
Maar in min of meer gestileerde vorm is de opleiding van de volwassen christenen blijven bestaan in de kerkelijke vieringen rond het Paasfeest. De Grote Vasten is de voorbereidingstijd, waarin de grondwaarheden van het geloof op beeldende wijze werden uiteengezet in de gezamenlijke viering. Pasen zelf was het grote Doopfeest, de Verlichting, waarin het duister der onwetendheid definitief werd weggenomen door met Christus te sterven en tot een nieuw leven op te staan; of opnieuw geboren te worden, zoals Christus tot Nikodemos zegt. Maar in de tijd na Pasen werd het onderricht voortgezet om de nieuw-verlichten kennis te doen maken met de heilige Mysteriën die het leven van een christen bepalen. En bij deze onderrichtingen waren ook de andere christenen aanwezig omdat het voor hen een bijzonder nuttige herhalingsoefening was.
Dit is zo blijven gelden. De Vastentijd en de Paastijd zijn vooral bedoeld als een tijd van bezinning, om ons weer bewust te maken waarom we eigenlijk christen zijn, welke rijkdommen we bezitten, tot welk een staat we zijn geroepen en welke verplichtingen daaraan verbonden zijn. Niet als dwang maar als vanzelfsprekend gevolg.
Het grondmysterie voor elke christen is de heilige Doop; laten we deze beslissende handeling nog eens beschouwen. Over degene die zich bij Christus wil aansluiten, begint de priester met het smeekgebed van de handoplegging: ...vervul deze dopeling met geloof aan U, met hoop op U, en met liefde tot U... om vreugde te vinden in werk en gezin; en U dankbaar te zijn en Uw grote Naam te verheerlijken en te aanbidden alle levensdagen... Daarna volgen de exorcismen, het bewust afstand doen van het kwade, hoe aantrekkelijk dit ons ook wordt voorgesteld. Hierbij wordt als het ware heel de haar door Christus verleende macht van de Kerk in stelling gebracht en uitvoerig van commentaar voorzien. Dit alles met het uitgesproken doel: ...maak deze dopeling tot een deel van de heilige gemeenschap van Uw Christus, tot een kostbaar lid van Uw mystiek Lichaam, tot kind van het Licht, tot erfgenaam van Uw Koninkrijk...
Heel drastisch wordt dan de dopeling gevraagd de boze af te zweren, ja uit te spuwen. En in één adem wordt daar de verklaring aan toegevoegd dat deze zich bij Christus wil aansluiten. Als bewijs daarvoor zegt de dopeling de geloofsbelijdenis om te doen horen ervan overtuigd te zijn dat God de almachtige Vader is, Die het heelal in de meest uitgebreide zin van het woord, in het zijn heeft gebracht. En Die de Vader is van onze Heer Jesus Christus die tot het uiterste toe mens geworden is om ons te verlossen en daardoor tot de volle heerlijkheid is ingegaan; en Die ons blijvend bijstaat door Zijn Heilige Geest en de heilige Mysteriën. En opnieuw verklaart de dopeling met de grootste nadruk zich te willen aansluiten bij Christus en de heilige Drieëenheid te aanbidden.
Dan volgt de Dooplitanie, waarin heel de vierende gemeenschap telkens de stem verheft om samen te bidden voor de heiliging van het doopwater, opdat dit door God bezield wordt ...met de kracht van de heilige Drieëenheid om de vijand te verdrijven en de dopeling in te planten in de gemeenschap met de Dood en de Opstanding van Christus als Bad van de Wedergeboorte...
Ontroerend en heel typerend is het daarna volgende gebed van de priester voor zichzelf en de dopeling, waarin hij zijn eigen onwaardigheid belijdt en smeekt om geen hinderpaal te zijn voor de werking van het heilige Mysterie, opdat de dopeling ...opgebouwd wordt op de grondslag van Gods Apostelen en Profeten, en als een rank geënt mag worden aan de Wijnstok der Waarheid... Uitvoerig wordt daarom ook het water gewijd, want door de zonde van de mens is ook de stoffelijke schepping in de macht geraakt van het kwaad. Een groot exorcisme, waarin op allerlei wijzen Gods kracht wordt aangeroepen, moet dit water volkomen ontrukken aan de macht van den boze, en met gewijde olie wordt het water als het ware gezalfd en vervuld met de kracht van de Heilige Geest.
Daarna worden het hoofd en de ledematen van de dopeling eveneens gezalfd, en tot slot het gehele lichaam ...met de Olie der Vreugde ...tot genezing van ziel en lichaam... en als afsluiting van heel deze plechtigheid volgt dan in een tot het uiterste gecomprimeerd ogenblik de drievoudige onderdompeling in het water ...in de Naam van de Vader, Amen; in de Naam van de Zoon, Amen; in de Naam van de Heilige Geest, Amen. En zo is de nieuw-verlichte mede-gestorven en mede-opgestaan met onze Heer en God en Verlosser Jesus Christus.
Aansluitend op de Doop gebeurt het Mysterie van de Myronzalving: de bezegeling met de Gaven van de Heilige Geest. De Myron zelf is een doordringend zoet geurende balsem, die op de Grote Donderdag gewijd is door de patriarch, nadat deze in de voorafgaande dagen van de Grote week is bereid in de kathedrale kerk. Deze balsembereiding is een zwaar handwerk, door professor Hendrix enthousiast beschreven in “Het Schoone Pascha”. Dagenlang wordt olijfolie samen gekookt met allerlei bijbelse specerijen, voortdurend met grote houten spanen geroerd door een diaken en een paar helpers, terwijl een priester intussen de gebeden reciteert en de gelovigen rondom staan te bidden. Op de Grote Donderdag staat de balsem in verzegelde vaten rond het Altaar. Ze worden, telkens tussen twee priesters, meegedragen bij de Grote Intocht van de Goddelijke Liturgie, terwijl de patriarch het flesje met kostbare nardus tegen het voorhoofd geheven meedraagt en op het Altaar plaatst. Na de Epiklese worden de zegels verbroken. De patriarch zegent de geopende bussen en giet er wat van de gewijde nardus bij, zodat de gehele kathedraal gevuld wordt met de lieflijke geur. Later wordt de heilige Myron verdeeld over alle parochiekerken om te dienen voor het Mysterie van de Myronzalving.
In de bijbelse talen wordt hetzelfde woord gebruikt voor geest, leven, adem, lucht, wind, en min of meer ook voor geur. Christus ademt over de apostelen en zegt: “Ontvangt de Heilige Geest”. De priester blaast over het doopwater voor het verdrijven van de boze geest en vraagt daarmee ook om het neerdalen van Gods Geest. Zo is de lieflijk geurende balsem het sterke symbool geworden van de Heilige Geest.
Nadat de dopeling zich heeft afgedroogd en bekleed is met het witte gewaad ...der gerechtigheid... wordt weer door de priester gebeden ...Gij hebt ons de genadevolle reiniging geschonken in de heilige Doop en de goddelijke heiliging in de levend-makende Myron... Nu wordt de nieuwverlichte gezalfd met al zijn zintuigen en ledematen met telkens het gebed: Zegel der Gave van de Heilige Geest. Amen.
Nu zijn wij geheel en al opgenomen in de Kerk, in het Mystiek Lichaam van Christus, en nu zijn we ook gereed om de heilige Mysteriën te ontvangen van het heilig Lichaam en het kostbaar Bloed van onze Heer. Feestelijk wordt nu het paaslied gezongen: Gij allen, die in Christus zijt gedoopt, gij hebt Christus aangedaan, Alleluia. Dan verkondigt de Apostel ons zelf hoe wij door de Doop met Christus begraven zijn in de dood om met Hem op te staan tot een nieuw leven. De oude mens is gekruisigd om te sterven opdat wij voortaan volledig vrij kunnen staan tegenover de zonde, levend voor God in Christus Jesus. In het Evangelie volgens de heilige Mattheos klinken de laatste woorden die Christus op aarde gesproken heeft, op het ogenblik van Zijn opgang naar de hemel: ...maak alle volkeren tot Mijn leerlingen en doop hen... Ik ben mét u, al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.
Nadat de zalvingen met doopwater zijn afgewassen, volgt nog een laatste beeld van toewijding, het besnijden van het hoofdhaar. Deze ritus is afkomstig uit het begin van de christentijd. In de Handelingen der Apostelen staat beschreven hoe de Apostel Paulos zich het hoofdhaar laat scheren als bezegeling van het volbrengen van een gelofte. De betekenis ervan wordt verder nog duidelijk uiteengezet in het daarbij behorende gebed: Meester, Heer onze God, Gij hebt de mens waardig geacht Uw ikoon te zijn. Gij hebt hem een welgevormd lichaam geschonken om de dienaar te zijn van zijn redelijke ziel. Boven het lichaam hebt Gij het hoofd gesteld, en daarbinnen bijna alle zintuigen een plaats gegeven... Om dit hoofd te beschutten hebt Gij het met haar bedekt. Zijn lichaam hebt Gij van kundige ledematen voorzien opdat hij daarvoor U, de onovertroffen Bouwmeester, zou danken... Zegen Uw dienaar die zich het haar laat besnijden te zamen met de Doopouders...