De eerste september, het begin van het kerkelijk jaar, nodigt ons uit eens na te denken wat zo’n speciaal jaar eigenlijk is. De gedachte die er achter steekt is eigenlijk heel eenvoudig: het vieren van de geloofsmysteriën in de loop van de rondgang der seizoenen. Maar omdat dit zulk een rijk gevariëerde verzameling van feiten, redeneringen, beschouwingen, lofprijzingen en gebeden omvat, kan de uitvoering van dit principe niet zo eenvoudig zijn. Om een overzicht te krijgen zijn we gedwongen om de stof in te delen in enkele groepen.
Dan hebben we allereerst de krans van de grote feesten die samenhangen met de kern van het verlossingswerk: de paaskring. Deze is nauw verbonden met het grootste joodse gedachtenisfeest van het Oude Verbond, het Pascha. Zelfs de naam is behouden gebleven, al is de inhoud overgegaan van de voorafbeelding naar de hemelhoog daar bovenuit torenende vervulling. De hoge ouderdom van die cyclus blijkt nog duidelijk uit het feit dat ze niet verbonden zijn met een vaste datum, maar met de hemelverschijnselen van zon en maan. Alles wordt berekend aan de hand van het christelijk Pascha, dat volgens de oude conciliebesluiten gevierd moet worden op de zondag na de volle maan van de dag- en nacht-evening van de lente. Vanaf die dag worden, naar voren en naar achteren, de verschillende onderdelen van de Paascyclus geteld.
We zijn geneigd om een diepe betekenis te zoeken in deze verbondenheid met de natuur: het feest van Christus’ Opstanding aan het begin van de lente: de opstanding van de plantenwereld na de dood van de winter, en daar allerlei conclusies aan te verbinden. Maar dan worden we op de vingers getikt door het feit dat in de zuidelijke helft van de wereld, die toch ook tot onze wereld behoort, op die dag juist de herfst begint, waardoor al onze mooie gedachten over natuurverbondenheid in het water vallen. En dat doet ons dan weer beseffen dat, ondanks alle verbondenheid, de goddelijke werkelijkheid zich niet begrenzen laat door aardse werkelijkheid. Hierbij komt nog een andere complicatie: de paasdatum wordt niet meer berekend aan de hand van de natuur, maar met behulp van verschillende papieren kalenders; het is hier echter niet de plaats daar op in te gaan.
Gegeven de paasdatum, dan begint 10 weken daarvoor de voorbereidingstijd van Voorvasten, Vasten, en Lijdensweek. Het is een groots geheel dat uitnodigt om het te beleven met heel ons hart, en waarin een groot scala van gemoedsaandoeningen betrokken worden. Vanuit het persoonlijke berouw, belichaamd in de Tollenaar en de Verloren Zoon, en in groot verband geplaatst door het visioen van het Laatste Oordeel, worden we geleid naar de oorsprong van de mens, de algemene zondeval en het verloren Paradijs. Na deze voortijd begint de eigenlijke Vasten met de onvergelijkelijke Vergevingsdienst, waar we ons inspannen gehoor te geven aan het grote Gebod van Christus, en we ons van harte verzoenen met de broeders en zusters tegen wie we een al of niet gerechtigde grief hebben. Die gezindheid versterken we door onszelf naar beste vermogen te beperken in het gebruik van spijs en drank, en van de aangenaamheden des levens. Hierbij kan ook overleg met anderen, in het bijzonder met de geestelijke vader, een rol spelen. Het gaat er om, zich zo intensief mogelijk in te zetten, en daardoor als het ware een innerlijke oefenschool te doorlopen, een askese. Daartoe worden ons ook allerlei voorbeelden van heldhaftige askese voor ogen gesteld, een wolk van getuigen.
Een heel natuurlijke opgang voert ons zo naar de Lijdensweek. Deze bezit een bijzonder dramatisch karakter. Na de triomf van de opwekking van de sinds vier dagen gestorven Lazaros en de zegevierende Intocht in Jerusalem, volgen de twistredenen met de Fariseeën en tegelijk de uiterste betuigingen van Christus’ liefde in de grote afscheidsrede en het Laatste Avondmaal. Direct daarna die allerdiepste neergang in de verachtelijke misdadigersdood: geseling en kruisiging.
En dan weer die volkomen ommekeer: de Opstanding, waarlijk Pascha in die grootst mogelijke overgang van diepste treurnis en wanhoop tot opperste vreugde. Met daarna een nieuwe reeks van zeven weken van kalme vreugde tot aan de extase van Pinksteren, het vervuld worden met de Heilige Geest in een storm van vuur. In deze tijd leven we mee met het predikersleven van onze Heer. Dan ebt deze vloed geleidelijk weg tot het begin van de volgende Voorvasten.
Vervlochten met deze kring, waarbij in elk jaar weer andere knooppunten ontstaan, is de krans van de feesten met vaste datum. Allereerst de feesten van de Heer: Verkondiging, Geboorte, Besnijdenis, de Godsverschijning bij de Doop, en de Verheerlijking op de Tabor. Daar tussendoor zijn er, als de consequentie van Gods menswording, de feesten van de Moeder Gods: Ontvangenis, Geboorte, Tempelgang en Ontslaping. Daarnaast ook de feesten en gedachtenis van vele duizenden Heiligen, die op zulk een rijk gevariëerde wijze laten zien hoe een aan Christus gewijd leven zich kan ontwikkelen, door getuigenis, martelaarschap, volkomen toewijding aan het innerlijk gebed, of aan het dienen van de naaste. In kerkelijk ambt of als leek. Als geleerde of Dwaas om Christus. Als gemeenschapsmonnik of in eenzaamheid levende kluizenaar. Als gehuwde of in onthouding.
Samen met deze kringen is er als het ware een zachte golfbeweging van de zeven dagen van de week, die elk een eigen kleur verschaffen. De Zondag, de Dag des Heren, die gewijd is aan het herinneren en opnieuw beleven van de Opstanding. De Maandag die wij vieren met de Onlichamelijke Geesten, de Engelen. De Dinsdag, gewijd aan de Vriend van de Bruidegom, de heilige Joannes de Voorloper en Doper. De Woensdag en Vrijdag die in het teken staan van de verzoenende dood van onze Heer aan het Kruis. De Donderdag waarop we de Apostelen gedenken, samen met het oerbeeld van de heilige bisschoppen: de heilige Nikolaas van Myra. De Zaterdag met de zo moedige Martelaren en zo’n beetje de rest van de Heiligen, en in het bijzonder de gedachtenis van onze gestorvenen.
Bij dit alles komt de aard van de gezangen en gebeden waarmee deze Diensten worden gevierd. Het zijn als het ware kleine theologische verhandelingen in de vorm van gebed en lofdicht. Veel van de grote Kerkvaders hadden een groot poëtisch talent, en hoewel zij ook grote theologische werken hebben geschreven, werden die gedachten in hun gebeden spontaan omgezet in gezangen. De schoonste daarvan werden opgeschreven en ook door anderen gebruikt. Maar ook de meer uit het gevoel opwellende voorstellingen van de niet zo gestudeerde christenen, die zich helemaal ingeleefd hadden in de door de Godheid bezielde mensheid van de Verlosser, en die daardoor een levendige belangstelling koesterden voor alle personen die met Hem verbonden zijn, vond een plaats in de liturgische Diensten. Zo is langzamerhand een heel arsenaal gegroeid van gezongen gebeden met een diepe inhoud, zodat we kunnen zeggen dat heel het theologische en het volkse gedachtengoed van de Kerk tot uiting komt in de dagelijkse gebeden en de feestelijke Diensten. Deze gehele beleving van het heilswerk, in gebeurtenissen, gedachten en diepe gevoelens, maakt het Kerkelijk Jaar tot een meeslepend en bijzonder omvattend kunstwerk, dat ons niet alleen diep weet te ontroeren, maar dat ons ook steeds meer inzicht schenkt, en dat tegelijk ons innerlijk gevoel voor schoonheid grote vreugde schenkt. Een priester die geïnterneerd was in een Russisch concentratiekamp bracht het zo onder woorden:
Het is als glimlacht de natuur ons stil toe als wij Uw
feesten vieren:
hoe komt dan die wonderbare lichtheid in ons hart,
die met niets anders op aarde vergeleken kan worden?
Zelfs de lucht in het altaar lijkt doorschemerd van licht.
Het is de stille ademtocht van Uw genade,
het Taborlicht, dat verborgen nog steeds in de wereld straalt,
wanneer hemel en aarde te zamen de lofzang zingen: Alleluia.