Het is goed om weer eens tot ons te laten doordringen dat de naam Christus de Griekse vertaling is van het Hebreeuwse woord Messias. De Nederlandse vertaling luidt Gezalfde, maar dat heeft voor ons niet die bijzondere betekenis die het woord Messias voor de Joden had. Gezalfden waren er veel: koningen en priesters werden gezalfd, en werden ook soms zo genoemd. Maar het begrip Gezalfde des Heren had in de mond van de Profeten een unieke zin gekregen, die ver uitging boven de oorspronkelijke betekenis van met welriekende olie gezalfd zijn door de hogepriester. De Messias was Hij Die komen moest, de beloofde Verlosser Die het volk uit al zijn noden zou bevrijden.
Natuurlijk was die verwachting allereerst gericht op de bevrijding uit de onderdrukking die het Joodse volk reeds geslachten lang als in ijzeren boeien gevangen hield. Achtereenvolgens waren het de Egyptenaren, de Babyloniërs, de Assyriërs, de Perzen, de Grieken en tenslotte de Romeinen. Het op zichzelf weinig belangrijke en militair onbetekenende Israël lag nu eenmaal op het strategische kruispunt van de handelswegen tussen Europa, Azië en Afrika, en was daarom een welkome prooi voor elke grootmacht die in dit gebied uitbreiding zocht. Hun legers moesten er doorheen trekken en dit knooppunt moest daarom worden veiliggesteld.
De meeste volken die in een dergelijke positie verkeerden, schikten zich min of meer berustend in het onvermijdelijke, maar het Joodse volk, dat zich scherp bewust was van zijn uitzonderlijke positie als aanbidder van de éne God temidden van een wereld die zichzelf had uitgeleverd aan veelgoderij, bezat daardoor een sterk nationaal bewustzijn. Zij zagen in het algemeen met minachting neer op hun overweldigers, en voelden zich diep vernederd door hun afhankelijke positie. Er waren dan ook telkens opstandige bewegingen, waarvan sommige een tijdlang slaagden, zoals die van de Maccabeeën, maar die op den duur altijd weer bloedig werden onderdrukt.
God liet Zijn volk niet alleen temidden van al deze beproevingen. Telkens weer stonden er personen op die zichtbaar bezield waren door de Geest van God. Zij waren gedrevenen, die elk eigenbelang verwaarloosden om te getuigen van de grootheid van God en van de verplichtingen die Zijn volk aan Hem bonden. Want zoals mensen nu eenmaal zijn, ook het uitverkoren Volk werd voortdurend in verzoeking gebracht door de luister van de afgodendienst en de op werelds gebied zoveel hoger staande cultuur van de veroveraars. Het was de taak van de Profeten om deze tendens te bestrijden, en het was een zware taak, die hun totale inzet vroeg, waaraan nooit een einde kwam, en waaraan zij tenslotte te gronde gingen.
Maar dit vermanen was niet hun gehele opdracht, en die zou op deze wijze ook op den duur zonder uitwerking moeten blijven. Veel belangrijker was dat zij ook troost mochten bieden. God gaf door hen uitzicht op een toekomst die het lonend maakte om zich in te spannen en op de goede weg te blijven. Er werd, nadat de Messias de beslissende overwinning had behaald, een paradijselijke toestand in het vooruitzicht gesteld: leven zonder angst voor vijanden, een natuur die bereidwillig haar gaven schonk, ruimte om zich uit te breiden, vrijheid van onderdrukking. In de volksverbeelding en in de geschriften der rabbijnen begon dit alles fantastische proporties aan te nemen als in een sprookje. Naarmate de onderdrukking toenam, groeide het verlangen naar de komst van de Messias tot een koortsachtige verwachting.
Dit alles was echter slechts de ene kant van de medaille. God beloofde geen sprookjes maar een diepe werkelijkheid. Steeds duidelijker wordt dat de Messias niet alleen een overwinnaar maar evenzeer een Man van tragisch lijden zal zijn. Dit lijden wordt eigenlijk in veel fellere kleuren geschilderd dan de aangename gevolgen. Sommige beschrijvingen zijn zo nauwkeurig alsof die oude Profeten zelf in Jerusalem bij de marteldood van Christus tegenwoordig waren geweest. Tegelijk maakten zij de zin duidelijk van deze ondergang: Hij heeft ónze smarten gedragen; door Zijn wonden zijn wij genezen. Zo werd het langzamerhand duidelijk dat de komst van de Messias niet een aards paradijs zou scheppen, maar een nieuwe geestelijke werkelijkheid zou inluiden. Dit wordt bijzonder zichtbaar in de prediking van de laatste der oude Profeten, Joannes de Doper: Bekeer u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij. De kerkelijke leiders vonden deze boodschap te mager en stelden zich afzijdig op. Maar juist de gewone mensen, dat stomme volk dat de Wet niet kent, herkenden de goddelijke aanwezigheid: Zij hielden Joannes voor een Profeet.
Er ontstaat een sfeer van intense hoop. Geslachten lang waren er geen Profeten meer opgetreden. De nationale verwachtingen waren verloren gegaan, het Romeinse juk woog steeds zwaarder, eigen volksgenoten stonden bij hen in dienst om steeds meer belastingen af te persen, de gehate tollenaars. Er waren nog verzetsgroepen van jonge heethoofden, maar groter in aantal waren de verklikkers die gereed stonden om hen bij de Romeinen aan te brengen. De verwachtingen gaan langs twee uiteenlopende sporen. Het meest voor de hand liggende is de hoop op de bevrijder, de sterke held die zich aan het hoofd stelt van al die jonge kerels wier handen jeuken om in actie te komen en de gehate Romeinen het land uit te jagen. Maar er is een minder zichtbare menigte die dieper nadenkt en zich ervan bewust is hoezeer het volk van God vervreemd is, hoe de eer van de Allerhoogste achter wordt gesteld bij allerlei kleine persoonlijke verlangens. Het zijn de mensen die vooral hopen op een innerlijke verlossing; die bidden dat de Messias komt die de harten weet te raken en weer een heilig volk tot stand brengt, dat zijn innige vreugde vindt in het prijzen van God en het onderhouden van de Wet des Heren.
Dan lijkt het of het getij keert. Eerst is er de geweldige figuur van Joannes de Doper, niet zo maar een of andere boeteprediker maar een Profeet in de oude zin van het woord. Op geheimzinnige wijze is hij uit de woestijn te voorschijn gekomen, half naakt, met een ruwe lap om zich heen, op zijn lijf gebonden met een reep leer. Zonder enige terughoudendheid zegt hij tegen ieder waar het op staat, en hij roept op om zich gereed te houden voor het komende Koninkrijk. De toegestroomde menigte doopt hij in het water van de Jordaan als teken dat het hun ernst is met hun bekering. Het duurt niet lang of hij wordt het slachtoffer van zijn openhartigheid, en hij belandt in de kerker van de Romeinse pion, koning Herodes. Maar eerst heeft hij nog een ander aangewezen, Hem van Wie hij zich de Voorloper wist, een stille figuur, Jesus de timmermanszoon uit Nazareth.
Ze zijn familie van elkaar, en al heeft elks leven een volkomen andere weg gevolgd, ze hebben elkaar weer ontmoet bij het bekeringswerk van Joannes, en ook Jesus liet Zich dopen in de Jordaan. Joannes was daar eerst voor teruggeschrokken. Hij die zelf zulk een op God geconcentreerd leven had geleid, was zich in heel zijn persoon ervan bewust met welk een volkomen zuiverheid en ongeschondenheid hij hier in aanraking kwam. Hij protesteerde maar gehoorzaamde en mocht toen zien dat de mens die hij in het water dompelde, de Beloofde was naar wie zijn ziel verlangde. Hij zag hoe de goddelijke Geest op de ander nederdaalde, niet in een voorbijgaande verrukking, maar dat Die Hem geheel vervulde, Hem zalfde. Nog was het te vroeg om te zeggen: “Daar staat de Messias”, want dat kon nog leiden tot het misverstand van een politieke oproep. Hij vindt nu het woord waarmee de eigenlijke betekenis van de Beloofde tot uitdrukking wordt gebracht: “Zie het Lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt.”
In het begin lijkt het of Christus het werk gewoon overneemt. Ook Hij roept: “Bekeer u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij.” Hij vormt een eigen groep van volgelingen waaronder zich sommigen uit de kring van Joannes bevinden. Hij laat hen ook dopen, maar dat is een fase die voorbijgaat, want Hij blijft niet in de buurt van de Jordaan maar begint door het hele land te trekken en bezoekt zelfs heidense gebieden. Er beginnen opzienbarende wonderen te gebeuren. Zijn toespraken worden steeds dringender; het gaat niet alleen maar om het onderhouden van de Wet, maar er komt een eis van totale overgave, een verplichting van perfectie: “Wees volmaakt, zoals ook uw hemelse Vader volmaakt is.” Dat is niet gering!
De verwachtingen groeien, de spanning stijgt. Er wordt over Hem gesproken. Is Hij de gereïncarneerde Joannes de Doper? Of is er weer een tijdperk van Profeten aangebroken zoals dat ook oudtijds geweest was? Is Hij de Profeet bij uitstek, de Bode van God die het volk moet voorbereiden op de komst van de Messias? Zou Hij niet Zelf de Messias zijn? Zou de Messias meer wonderen kunnen doen dan Hij verricht? En hoe is Zijn invloed op de mensen te verklaren?
Dit alles roept reacties op, de tegenstellingen spitsen zich toe. Er begint zich een duidelijke scheidingslijn af te tekenen. Vooral de leiding van het volk keert zich van Hem af en begint zelfs beschuldigingen te uiten: Het is duivelswerk, Hij is bezeten. En wanneer Hij Zijn eisen steeds scherper stelt, en alleen hen waardig acht Zijn volgeling te zijn die een kruis op zich nemen, dan begint Zijn aanhang van Hem weg te lopen. Er zijn nog grote openbare discussies met de Schriftgeleerden en Sadduceeën, waarbij Hij de lachers op Zijn hand heeft, maar de onschuld van het eerste begin, toen met vreugdevolle bereidheid geluisterd werd naar de Bergrede, is verloren geraakt. Het duurt niet lang meer of de beslissing valt: Hij moet sterven.
Voor wie in Zijn Opstanding geloven is de zekerheid gekomen: Hij IS de Messias. De anderen leven verder in eindeloos gerekte verwachting.