De zondag van de Orthodoxie viert het feest van de plaats die de ikonen-verering inneemt in het leven van de Kerk. We hebben deel aan de jubelende vreugde van het gelovige volk dat -- tegen de zware druk in van veel vorsten en bisschoppen -- intuïtief had vastgehouden aan de ervaring van Gods-nabijheid die wij in de gewijde ikoon beleven, en nu in het gelijk was gesteld door een plechtige bijeenkomst van de gehele Kerk, het Zevende Oecumenisch Concilie.
Ook de tweede zondag van de Vasten viert zulk een doorbraak in het leven van de Kerk, en is gewijd aan de gedachtenis van de heilige Gregorios Palamas. Eigenlijk wordt er niet zozeer aan hem persoonlijk gedacht, maar aan zijn levenswerk: het verdedigen van het bestaansrecht van het mystiek gebed tegen de aanvallen van een op rationalistische leest geschoeide theologie, die de beoefenaars van dit gebed tot ketters wilde verklaren. Gregorios kon duidelijk laten zien dat er sinds de apostolische tijd een ononderbroken traditie bestond van toewijding aan het mystiek gebed. Tegelijk bracht hij de daaraan ten gronde liggende theologische gedachtengang helder onder woorden, en opende daardoor een wijder uitzicht op de rijkdommen van het orthodoxe geloof.
Laten we eens nadenken waarover het hier eigenlijk gaat. Niet zozeer over de theologische termen die in dit verband gebruikt worden over het Wezen en de Energieën van God, maar over de eigenlijke zaak: het mystieke gebed, want dit is iets wat ons niet zo gemakkelijk voor ogen staat. We zijn geneigd om te denken dat het gaat om uitzonderlijke ervaringen van sommige mensen, van heiligen, maar die toch eigenlijk ver van ons af liggen. Maar in werkelijkheid gaat het om de vraag wat nu eigenlijk het Gods-rijk is, waarin wij geloven.
Wat is dit Gods-rijk, dat gepredikt werd door Joannes de Doper, een prediking die werd overgenomen door de pas-gedoopte Jesus van Nazareth: Bekeer u, want het Rijk der Hemelen is nabij. We zouden dit ook kunnen noemen de Gods-heerschappij, dat klinkt meer concreet. Het gaat bij Christus immers heel duidelijk hierover dat God de eerste plaats in ons leven inneemt.
Wat zou het betekenen als God werkelijk die eerste plaats zou innemen? Dan zou ons leven gaan lijken op het leven van Christus. Onze gedachten zouden vanzelf van Hem uitgaan en bij elke handeling zouden we ons afvragen wat Hij op dit ogenblik van ons wil. Het doen van Zijn wil zou niet alleen onze plicht, maar tegelijk onze diepste vreugde zijn, omdat daardoor tevens onze eigen persoonlijkheid tot vervulling wordt gebracht. We zijn immers door Hem gemaakt, en in dit opzicht zijn wij reeds een deel van Hem Zelf -- al hebben wij, wonderlijk genoeg, een eigen, min of meer onafhankelijke wil -- en onze werkelijke groei kan daarom alleen maar plaats grijpen vanuit deze kern van ons eigen bestaan.
Helaas is dit voor de gebroken menselijke natuur niet meer vanzelfsprekend, ja, het is iets waar mensen zich bijna instinctmatig tegen verzetten. In de dagelijkse werkelijkheid staat ons eigen ik, met al zijn verlangens en instincten, op de eerste plaats. En wanneer er dan nog ruimte, tijd en gelegenheid overblijft, willen we wel goedgunstig aandacht besteden aan Hem Die ons in het bestaan heeft gebracht, en aan Wie wij onze verlangens kunnen voorleggen.
Gelukkig zijn er steeds ook mensen geweest die wél gehoor hebben gegeven aan deze roep van onze Heer, en hen noemen wij: Heiligen. Zij zijn de geweldenaars waarover Christus spreekt, de geweldenaars die het Koninkrijk veroveren. Tot deze groep behoorden eigenlijk alle christenen van het eerste uur. Wanneer we de Handelingen der Apostelen en de Brieven van Paulos lezen, dan valt op hoe extatisch deze gemeenschap was gericht. Visioenen, verschijningen van Engelen, het spreken van geestestaal, voorspellingen, rechtstreekse openbaringen over de te volgen gedragslijn, dit alles vormde de gewone orde van de dag. De bezielende storm en het vlammend begin van de Christus-verkondiging op dat wonderbare Pinksterfeest bepaalden nog lange tijd het gezicht van de christen-gemeenschap: men leefde heel dicht bij de geestelijke werkelijkheid, er was maar een dunne grenslijn, die telkens gemakkelijk doorbroken werd. Deze innerlijke gloed die de christenen bezielde, bleek ook telkens weer uit het wonderbaar uithoudingsvermogen van de Martelaren. Dat waren niet maar bepaalde uitverkorenen: de gehele gemeenschap van gewone christenen, tot kinderen toe, vertoonde dit bovenmenselijk weerstands-vermogen, en bezat daardoor een geweldige wervende kracht. We kunnen bijna spreken van een explosieve groei van de jonge Kerk, tegen alle verdrukking in.
Binnen enkele tientallen jaren was de Kerk verspreid door heel de Romeinse wereld. Binnen enkele eeuwen was het christendom de godsdienst geworden van de beschaafde wereld. Dit eiste echter een dure prijs: met het ophouden van de vervolgingen verslapte langzamerhand de innerlijke spankracht. Niet onmiddellijk, de Kerk stelde nog hoge eisen aan wie zich wilde aansluiten. De vrijheid bracht een geweldig elan, de geniaalste geesten vonden juist in de Kerk een onoverzienbaar terrein voor hun talenten en creativiteit: het is de gouden eeuw van de Kerkvaders. Het is misschien wel de historische rol van de ketterijen geweest om die elite op scherp te stellen en hun grootse scheppingen te stimuleren.
Het christendom lijkt schitterend te triomferen en wordt zelfs staatsgodsdienst. Men wordt christen om een baan te kunnen krijgen. De innerlijk gedrevenen vormen niet meer de algemene regel, zij worden uitzonderingen. De kracht van de Geest verdwijnt niet, maar de uitingen ervan worden iets bijzonders. En dat is de toestand waarin wij nog steeds verkeren. Onze materialistische beschaving verwijdert zich steeds verder van de echte menselijke waarden. Onderwijs, wetenschap, cultuur, sociale verzorging, hulp aan de arme wereld, alles wordt ondergeschikt gemaakt aan de economische groei, aan het steeds toenemende welzijn van de bevoorrechten.
Tegelijk zien we bij een deel van de jongeren een innerlijke honger ontstaan, die grijpt naar alternatieve ervaringen, helaas vaak met weinig kritische zin, maar die toch ook oog heeft voor echte belevingen op spiritueel gebied. Er is een “markt” voor geestelijke lectuur. Een kostbare uitgave als de meerdelige Philokalia, is blijkbaar lonend. Het is een bloemlezing van geestelijke schrijvers, vanaf de tijd der woestijn-monniken tot de laatste kerkleraars in de veertiende eeuw, die allen in verband staan met het in onze tijd populair geworden Jesus-gebed.
Dit is eigenlijk iets heel merkwaardigs: het was een gespecialiseerd hulpmiddel in de strijd tegen de afdwalende gedachten wanneer men zich inspande om de aandacht vast te houden bij God en te geraken tot het contemplatieve gebed, waar de geest zich niet meer van zichzelf bewust is, maar volkomen opgaat in het verenigd zijn met God. Daarvoor moest iedere uiterlijke afleiding vermeden worden; men vluchtte uit de wereld en trok zich terug in een stil klooster of nog beter, in de volkomen eenzaamheid van de woestijn. En zelfs dan bleek er geen stabiele toestand mogelijk te zijn: er was altijd een wisseling tussen extatische hoogtepunten en vaak diepe depressies. God is in ieder van ons aanwezig als een alles overstralend Licht, maar het blijft voor onze ogen verborgen, en slechts zelden mogen uitverkoren zielen, die er hun leven totaal op hebben gericht, het in, en om, en buiten zichzelf aanschouwen.
Maar ook wij die hier nog zo ver van afstaan, mogen dit zo eenvoudige gebed gebruiken, midden tussen de beslommeringen van het alledaagse leven, telkens als we maar enigszins tot besef komen van onszelf; en het helpt ons eveneens om onze gedachten te verzamelen en ze te richten op het enige punt van werkelijk belang in ons leven: de Persoon van onze Heer Jesus Christus. En dan weten we ons verbonden met de zo onvergelijkelijk grotere persoonlijkheden van de mystiek begaafde vrienden van God, die wij bewonderen en liefhebben.
Sommigen bewonderen we uit de verte, zoals een Cassianus, een Joannes Climax, of in de moderne tijd, een Tito Coliander. Voor anderen voelen we een vertrouwde vriendschap, bijvoorbeeld voor Maria van Egypte, de zo radicaal bekeerde manzieke hoer, die de rest van haar lange leven in volstrekte eenzaamheid doorbrengt in de woestijn achter de Jordaan; of zoals voor Symeon de Nieuwe Theoloog, met zijn vlammende en toch zo menselijke hymnen. En ook Nil Sorski, die de vlam van allen en alles omvattende liefde en gebed brandende hield in een tijd van min of meer gewelddadige werk-heiligheid. Of de lieflijke en toch zo sterke figuur van Serafim van Sarov. En niet te vergeten die naamloze russische pelgrim, een gehandicapte bedelaar, gegrepen door het gebed, die schijnt te zweven over de wijde russische vlakten. En die heilige van onze eeuw, de russische boer Silouan op de berg Athos, die zo verteerd werd door wroeging over zijn jeugdzonden, omdat hij toen zijn Meester, naar Wie heel zijn liefde uitging, tekort had gedaan.
Met hen allen, en met nog ontelbare anderen, voelen we ons ons op heel bijzondere wijze verbonden wanneer we onszelf inspannen om het Jesus-gebed zo goed mogelijk te volbrengen. Wij zijn blij om hun heerlijkheid, en op onze kleine manier mogen we daarin delen.