Orthodox Klooster van de Geboorte van de Heilige Johannes de Voorloper

Parousie, de Wederkomst

Het is Advent: we bereiden ons voor op Kerstmis, de viering van de komst van de beminde Zoon van God op onze aarde, in ons menselijk vlees. We weten dat een kerkelijke viering veel meer betekent dan de terugblik op een historisch feit in het verre verleden; maar aan déze voorbereiding is nog een bijzonder aspect verbonden, en het is goed daarover na te denken.

De gebeden van de Kerk hebben een heel eigen perspectief, een wijze van zien die niet uitgaat van ons eigen oog, maar integendeel vertrekt vanuit een geheel, een totaliteit, waaraan wij deel hebben, waarvan wij deel zijn, en vandaar naar ons toekomt (zoals we dat ook zien in het perspectief op ikonen). Juist daardoor kan ons een geheel nieuw inzicht worden geschonken. In de voorviering van Kerstmis leidt de gedachte aan de Eerste Komst van Christus naar de verwachting van Zijn Tweede Komst of Wederkomst, die de voltooiing zal brengen en de zin van de mensen-geschiedenis in volle klaarheid in het licht zal stellen. Christus spreekt er rechtstreeks over in Zijn berichten over de grote Oordeelsdag, wanneer men de consequentie zal ontvangen, aanvaarding of verwerping, in overeenstemming met het leven dat ieder op deze aarde heeft geleid (Mt.25:31-46). Hierbij legt Christus het accent op onze houding tegenover onze medemens die op een of andere wijze in nood verkeert. Hij geeft daarbij een opsomming van de verschillende manieren waarop een mens behoeftig kan zijn: honger, dorst, naaktheid, emigrant zijn, ziekte, gevangenschap. En zoals altijd bij Christus’ uitspraken staat elk woord voor een hele verzameling van overeenkomstige begrippen, lichamelijk en geestelijk.

Maar ook in vele van Zijn Gelijkenissen is de bedoeling van Christus gericht op dit uiteindelijke Oordeel; tegelijk tonen deze ook andere aspecten die daarmee verbonden zijn. Bij de parabel over het onkruid tussen de tarwe (Mt.13:24-43) geeft Christus Zelf de uitleg: De maaiers zijn de Engelen, die op het einde van deze wereld alles wat ergernis veroorzaakt en hen die ongerechtigheid doen, bijeen zullen brengen en in de vuur-oven werpen. Zo geeft Hij ons de sleutel in handen hoe we die gelijkenissen moeten verstaan. Ook de gelijkenis van de gasten op de Bruiloft (Mt.22:1-14) is gericht op het absolute einde. Over de man zonder bruiloftskleed luidt het vonnis: Werp hem gebonden in de uiterste duisternis, waar geween is en tandengeknars. Van hieruit zien we dat ook die andere bruiloft, met de wijze en dwaze maagden (Mt.25:1-13), op het Oordeel is gericht. Christus verbindt er zelfs de waarschuwing aan: Wees waakzaam, want ge kent dag noch uur. Maar het verhaal over de talenten (Mt.25:14-30) besluit Hij weer met de dreiging van geween en tandengeknars.

Met deze parabel van de talenten is er in de loop van de geschiedenis iets heel merkwaardigs gebeurd. In de tijd van Christus betekende het woord talent een bepaald gewicht aan zilver of goud, het was een kapitaal, en de knechten hadden dan ook de opdracht daarmee handel te drijven. Maar doordat de heer van de gelijkenis dit handelssucces gebruikt als maat van hun toewijding en organisatorische bekwaamheid, is de betekenis van talent op den duur volkomen verschoven naar de tegenwoordige betekenis van innerlijk bezit van de mens, een bijzondere bekwaamheid, een aangeboren gave. Dit laatste woord geeft bijzonder goed de diepe zin van de gelijkenis weer. Een talent kunnen we wel ontplooien en ontwikkelen, maar we kunnen het niet tot stand brengen wanneer de aanleg ontbreekt.

Het is goed om te beseffen dat God ons allen van talenten heeft voorzien, en dat Hij ons rekenschap zal vragen over wat we zelf met onze eigen talenten hebben gedaan. Doordat God ons er zo overvloedig mee heeft voorzien, zijn we geneigd om ze als iets heel gewoons te beschouwen wanneer ze niet uitzonderlijk zijn, en we achten ze dan niet waardevol. Misschien is het verhelderend om ons hierin met de dieren te vergelijken.

Ook bij dieren zien we talenten, zelfs heel bijzondere, en een drang om die tot uiting te brengen; maar bij hen zijn ze gebonden aan de soort, niet aan het individu. Dat is juist wat de mensen onderscheidt: de ontzaglijke verscheidenheid die daarin bestaat. Er zijn lichamelijke talenten, zoals die in de verschillende sporten tot uiting komen, en die nog het meest lijken op de talenten van veel dieren. Ook een aantal creatieve talenten kunnen nog hiertoe gerekend worden: muziek maken en bouwen als de vogels; het stichten van een gezin, om met grote toewijding en zelfopoffering te zorgen voor het nageslacht, zoals de zoogdieren, en alweer de vogels het doen; het beoefenen van landbouw en het creëren van nieuwe soorten, zoals sommige soorten van mieren; het systematisch samenwerken met anderen om een bepaald resultaat te bereiken, zoals de sociale diersoorten.

Maar de grootheid van de mens toont zich het duidelijkst in zijn scheppend vermogen, het talent om iets tot stand te brengen dat buiten de gewone gang van de natuur staat, of waarmee we ons ontworstelen aan de beperkingen die ons menselijk bestaan met zich meebrengt. Zo hebben we ons leren bewegen, niet slechts in de lucht en in de diepe zee, maar zelfs zetten we de eerste kleine stappen buiten de aarde, in de wereldruimte. We spelen de verschillende natuurwetten tegen elkander uit om grote werken tot stand te brengen, en veranderen daardoor het uitzicht van de aarde, al is het nog onbeholpen, met te weinig besef van de gevolgen voor de mensen na ons. Ook daarvan zullen we rekenschap moeten afleggen.

Het zuiverst scheppend vermogen vinden we in werken van de geest: de kunstenaars op zeer uiteenlopende gebieden; de bouwers van denksystemen, filosofen, natuurwetenschappers en wiskundigen; de godsdienst-stichters, de grote moralisten en pedagogen; en vooral de God-kenners, de mystici, wanneer zij tevens woordkunstenaar zijn; of de geestelijke leiders, de staretsen, die kunnen lezen in de ziel van anderen.

Toch zijn dit alles slechts menselijke maatstaven: hoe God daarover zal oordelen dat weten we maar zeer ten dele. Christus heeft gezegd, toen hij over Joannes de Doper sprak als de grootste onder de kinderen der mensen, dat de kleinste in het Koninkrijk groter is dan Zijn Voorloper. En deze kleinsten mogen wij allen zijn wanneer wij aan Christus toebehoren, wanneer wij onszelf in handen geven van Hem Die ons liefheeft meer dan wij onszelf ooit kunnen beminnen, wanneer wij ons vertrouwen vasthouden temidden van de beproevingen, hoe pijnlijk die ook kunnen zijn.

Christus heeft ons een geheel nieuwe vorm van grootheid gebracht, die we afgebeeld zien op de ikoon van de Advent: Zij die wijder is dan de hemelen, de Moeder Gods die God Zelf in zich draagt als haar nog niet geboren Kind. Dat is immers ook ónze roeping: Gods Zoon is als Mens op deze aarde geboren om ons op een heel bijzondere wijze nabij te zijn, om mens te zijn onder de mensen, om een bezielende God-menselijke geest te zijn in de gezamenlijke mensheid, maar ook om een verblijfplaats te hebben in ieder van ons afzonderlijk. Hoe ongelofelijk dit ook klinkt, Hij heeft het uitgesproken met Zijn eigen woorden. Dit is de eigenlijke zin van de Advent.

Ook deze gave, dit nieuwe talent, neemt in ieder van ons een eigen vorm aan, overeenkomstig de aard van onze persoon, de omstandigheden waarin wij leven, en de speciale roeping van ieder van ons afzonderlijk. Al te vaak zijn wij geneigd om dit te vergeten, en dan vinden wij dat ons persoonlijk ideaal de enig juiste vorm is, die we ook aan anderen moeten opleggen. Dan vergeten we de innerlijk vrijheid die Christus ons heeft gebracht, die vrijheid waarvan de Apostel in zijn Brieven zo hartstochtelijk getuigt. Hij leert ons hoe wij God moeten danken voor onze eigen gave, maar evenzeer voor de rijkdom van de verschillende gaven die onze zusters en broeders hebben ontvangen. Want dit alles is de bouwstof voor de op aarde voortlevende Christus, Zijn mystiek Lichaam, de Kerk, Gods geestelijke Tempel onder de mensen, die rechtstreeks gemeenschap heeft met, ja deel uitmaakt van, de Tempel van de Engelen en de Heiligen in de Hemel. Zo groeien we naar de voleinding, wanneer Christus zal Wederkomen in grote macht en majesteit, om alles aan Zich te onderwerpen, om Zichzelf met al deze rijkdom te onderwerpen aan de Vader.